Weleens een race gelopen waarbij je duizelig en half kotsend over de finish kwam? Het principe van ‘diep gaan’ met hardlopen heeft me altijd gefascineerd. En afzien op een korte afstand voelt heel anders dan afzien op een (halve) marathon, weet ik sinds kort.
Bij gebrek aan loopevenementen deed ik de afgelopen maanden aan testloopjes, van 1500, 2000, 3000 of 5000 meter. Vooral die 1500 meter voelde als een sprint waar geen einde aan leek te komen. “Je had harder gekund”, had de haas van dienst later gezegd. “Je was helemaal niet zo moe.”
Harder?! Hoezo harder? Ik deed m’n uiterste best en ging KAPOT! Zelfs het beruchte kuchje was opgekomen. “Niks aan de hand hoor, ik heb geen corona”, had ik een verschrikt opkijkend loopmaatje gerustgesteld. “Heb gewoon een 1500 meter gelopen.” Je weet wel.
Horen dat je harder kunt is natuurlijk geweldig als je prestatiegericht traint. Maar hoe? Voor m’n gevoel liep ik al op m’n tandvlees. Het zette me aan het denken. Liep ik die dag zo hard als mogelijk is binnen mijn huidige fysieke grenzen? Of had ik inderdaad dieper uit het vaatje kunnen tappen? Hoeveel dieper is dat vat dan? En hoe kom je bij de bodem?
Focus op je taak
Je hebt een flinke portie mentale kracht nodig. Die wil bij mij onderweg nog weleens instorten. Afgelopen testloopjes doorliep ik elke keer dezelfde cyclus:
Fase 1 : De wereld is mooi. Ik lijk te vliegen. Kijk mij hier eens hard lopen! En het gaat zo gemakkelijk. Dit wordt een mooie tijd! Dan begin je te merken dat het hoge tempo een prijs heeft. Poe, het wordt zwaar. Heel zwaar.
Fase 2 : Gedachten aan opgeven domineren de tweede fase. Dit ga ik niet redden… Ik probeer mezelf af te leiden, probeer de woorden te lezen op het trainingsjack van m’n haas. Onleesbaar. Ik denk aan hoe ver het nog is, wat je nooit moet doen. Word je wanhopig van.
Fase 3 : De woorden van sportpsycholoog Yannick Balk, die me begeleidde in de aanloop naar m’n eerste marathon, schieten me te binnen: “focus op jezelf en je taak”. Niet zoveel denken. Gewoon knieën optrekken, armen blijven hoeken. That’s it. Meer hoef je niet te doen. Ik weet mezelf uit de mentale breakdown te trekken. Opgeven gaan we niet meer doen. Het einde komt in zicht. Kom op! Je bent er bijna! In deze fase worden de snelste (kilo)meters afgetikt.
Pijn weerstaan
Duidelijk. De verbetering moet uit fase 2 komen. “Je moet leren de pijn te weerstaan”, had de haas gezegd na die 1500 meter. Gewoon doorrammen. Daarnaast is het een kwestie van wennen, denk ik. Als je traint op een gemiddeld tempo van 5:35 per kilometer, en op een testloop ineens doorstoot naar 3:36, dan weet je niet wat je overkomt. Benen waarover je de controle lijkt te verliezen. Ze leiden ergens onder je een eigen leven.
Er zit maar één ding op: oefenen. Gewend raken aan een ademhaling met het piepende geluid van een versleten stofzuiger. De brandende sensatie in je bovenbenen niet vervloeken, maar verwelkomen. Wat ook helpt? Jezelf eraan herinneren dat je het voor de lol doet, ook al voelt het in het heetst van de strijd niet zo. Ach, je bent dat afzien zó weer vergeten als je een mooie tijd hebt geklokt. Zelfs als het een onofficiële tijd is die nergens geregistreerd zal worden, behalve op je eigen sporthorloge.
Credit afbeelding: Flickr.com via Peter Mooney CC BY-SA 2.0
Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Auteur, spreker, wetenschapsjournalist & hardloper
Mariska van Sprundel
Ik vertel verhalen over hardlopen en wetenschap. Dat doe ik met mijn boeken over hardlopen, schrijven van artikelen, en door inspirerende lezingen en interactieve workshop te geven over hardlopen. Met een achtergrond in biomedische wetenschappen en wetenschapscommunicatie debunk ik de mythes, en vertel ik het hele verhaal.